Het verband tussen de snelheid en golflengte van optische transceivers is cruciaal voor optische communicatie en beïnvloedt de signaalkwaliteit, afstand en capaciteit. Transceivers werken over een breed bereik van snelheden (1 Gbps tot 800 Gbps+) en golflengtes (850 nm tot 1650 nm), waarbij banden zoals de O-, C- en L-band elk een eigen rol vervullen. Dit verband komt voort uit het gedrag van licht in glasvezel: demping (signaalderving) en dispersie (spreiding van de puls). 850 nm heeft een hoge demping (~2,5 dB/km), wat geschikt maakt voor korte afstanden (≤300 m) in datacenters met multimodevezels voor 10 G/40 Gbps. 1310 nm en 1550 nm bieden minder verlies (~0,3–0,4 dB/km) en maken dus langere afstanden mogelijk — 1310 nm werkt voor 10 Gbps over 40 km (bijna nul dispersie), terwijl 1550 nm/C-band (1530–1565 nm) de verliezen minimaliseert en gecombineerd wordt met EDFA's voor lange afstanden en hoge snelheden (400 G/800 Gbps over duizenden kilometers). Hogere snelheden (400 G+ / 800 G+) lopen meer risico op dispersie. Zij gebruiken geavanceerde modulatie (zoals 16QAM voor 400 Gbps) in combinatie met de C-band, waar dispersie beter te beheersen is. De C-band ondersteunt ook WDM/DWDM, waarbij 400 Gbps-kanaallijnen met 50 GHz tussenruimte worden gepackt om de capaciteit te verhogen. Toepassingen bepalen de combinaties: korte afstanden gebruiken 850 nm; middellange afstanden (10–80 km) vertrouwen op 1310 nm/C-band; lange afstanden gebruiken C-/L-band met coherente transceivers. Nieuwe 1,6 Tbps-systemen verkennen de uitgebreide L-band om congestie in de C-band te vermijden. Kortom, de golflengte bepaalt de bereikbaarheid en compatibiliteit; hogere snelheden vereisen modulatie- en dispersiebeheersing. Dit samenspel optimaliseert de prestaties van transceivers in hun omgeving.